Duurzaam is lang met je spullen doen

Juli 2017 – Ben ik voor: lang met je spullen doen. Mijn ouders en hun generatiegenoten zijn mijn voorbeelden. Geboren in de oorlog en opgegroeid in de schrale jaren ’50 is duurzaamheid voor hen vanzelfsprekend. Weggooien doe je pas als het echt op is. De Grote Groei en De Overbodige Overdaad van de decennia later knabbelen aan die houding. Waarom nieuw kopen als oud nog prima kan? Iets is maar heel even nieuw.

Een leven lang vraag ik me af waarom ‘nieuw’ ook ‘beter’ zou zijn? Voor mij gaat dat zeker niet altijd op. Meestal niet zelfs. Ik – bouwjaar 1967 – groeide niet op in een consumentenparadijs. Van de materialistische en kapitalistische weelde van nu was geen sprake.

Ik schets mijn jeugd in de jaren ’70: vaders heeft een baan voor het leven bij de overheid, jonge gezinnen kopen als ze kunnen een huis in een VINEX-wijk of blijven toch maar in hun huurflatje, ik draag spijkerbroeken van een oudere neef omdat ze nog niet versleten zijn en ik rijd een onverwoestbare Gazelle fiets die pas na ruim 20 jaar trouwe dienst de geest geeft (Het exemplaar dat mijn vader in 1981 koopt, staat nu in mijn berging voor een maandelijkse rit naar de bakker). De enkeling die zich een auto kan veroorloven, koopt nieuw en ruilt om de vier jaar in. Dat dan weer wel. Iets kopen is een weloverwogen beslissing en nog niet gedreven door impuls of hebzucht. Het idee…

De wereld van mijn jeugd ziet er heel anders uit dan de wereld van de jeugd van nu. We deden lang met onze spulletjes. We, als in zo goed als iedereen. Die zuinigheid sierde een generatie en minstens de generatie die volgde. Ik dacht toen en denk nu: iets is maar even nieuw. En koester dat.

Natuurlijk baalde ik van die gebruikte broeken. Wrangler Jeans met wijde pijpen waren in 1981 best wel ‘uit’ en zwart-wit televisie kijken kon toen eigenlijk niet meer. Toch houden mijn ouders de teevee aan omdat hij maar niet stuk ging. En zo ging het met meer spul. Ik studeerde aan een houten bureau dat tot 1980 diende als TU-meubilair. Mijn vader droeg shirts die ik kende van Bert Haanstra films. Het eerste gasfornuis van mijn ouders werkt nog steeds.

Vijftig jaar terug. Ons gezin woont in een huurflatje van 60 m2. Steeds meer klasgenootjes verhuizen naar ruime koophuizen in de fris gebouwde Delftse uitbreidingswijk Tanthof. Rijtjeshuizen, klaar om vol gezet te worden met de spullen van de moderne tijd. Wij blijven een beetje achter. Maar we zijn niet de enigen. Pas eind jaren 80 start de koophonger, aangezwengeld door niets en niemand ontziende reclamestromen.

Gewoontedieren

Dinsdagavond is vaste zwemavond. Mijn moeder wordt keurig afgezet bij mijn opa en oma in Spangen, naast Het Kasteel van Sparta of even verderop bij de andere oma in de Gijsingstraat. Even later trek ik samen met mijn vader en mijn broer baantjes in het wedstrijdbad van Rotterdam-West. Na het zwemmen drinken we thee in het typische jaren ’50 interieur van mijn grootouders. Die tuttigheid staat in schril contrast met mijn hippe tienerleven.

En toch beviel het me prima. De oude meubels die nog prima zaten ook al hadden ze een leven vol herinneringen achter de rug. De donkere tinten gaven me een gevoel van warmte en behaaglijkheid. De traagheid en de behoudendheid om alles zo te laten, zette de tijd even stil. Het gaf een gevoel van ‘er hoeft even niets anders dan het nu is’. Straks gaan we weer verder waar we gebleven waren. Maar nu even niet.

Het woord bij de daad

In 1990 verlaat ik mijn ouderlijk huis en betrek een Delftse HAT-eenheid (wat een goed idee was dat…) die ik volzet met gebruikte (Pastoe) meubels van oma. Op m’n 25e verhuis ik naar Amsterdam en ook daar bestaat de huisraad niet uit de allernieuwste spullen: jaren ’50 caféstoelen uit Parijs, een kast uit naoorlogs België en diverse afdankertjes worden gemengd met IKEA en goedkoop maar prima spul. Mijn kapotte Gazelle verkoop ik aan een handige student. Ik schaf een opgeknapte racefiets uit 1973 met terugtrap rem aan.

In De Gouden Jaren ’90 – want economische vooruitgang – koop ik veel nieuw omdat het kan. Ik verdien lekker. In 2002 wordt er een eengezinshuis opgetuigd met spic & span Eigen Huis & Interieur meubilair, een strakke designkeuken en wederom IKEA-spul. Niet mijn keus. Na de scheiding in 2012 volgen 18 maanden van dakloosheid en in de herfst van 2013 richt ik mijn tijdelijke antikraakwoning in met Kringloopspul en gekregen afdankertjes. Het levert een gezellig huisje op waar VINEX-papa’s maar al te graag een borreltje komen drinken.

En nu? De decennia terug gekochte ‘dure’ merkkleding wil me maar niet van het lijf slijten. Sommige van mijn overhemden van meer dan twintig jaar gooi ik niet weg: ik geef weg aan wie ze wil hebben. De iMac anno 2008 doet het nog, al lukken software-updates sinds 2012 niet meer. Boeien. Met mijn Honda Civic rij ik 16 jaar met plezier tot ik in Zuid-Engeland tegen een beter remmende BMW knal. Doodzonde want het dappere Hondaatje rolt tot het moment van impact nog perfect en is spotgoedkoop in het onderhoud. Die onthouden we.

In 2011 schaf ik een Fiat Punto spaardiesel aan die ik in 2019 met 225.000 forenskilometers verkoop. De 19 ct / km – inclusief alles, dus ook parkeervergunning – brengen me niet in de verleiding om naar iets anders uit te zien want ik reis per trein naar mijn werk in Amsterdam. Sinds 2017 rijden mijn vriendin en ik een Alfa Romeo uit 2006. Kilometerstand 136k. En die rijden we op en houden we netjes bij. In mei 2022 tikt de teller 200.000 kilometers aan. Grof gezegd rekenen we op 100 euro onderhoud per 1.000 km en een verbruik van 1 liter E5 op 12,8 kilometer. Maar wat een kilometers! De horror om 40.000 euro af te tikken voor een nieuwe C-segmenter met voldoende ruimte houdt ons tegen nieuw te kopen. Bovendien stinken nieuwe auto’s.

Ik bel tot 2017 met een derdehands Samsung 3S, tot lente 2022 met een goedkope Huawei en koop dan een refurbished ifoon. Mijn schoenen: ik koop in 2015 Adidas sneakers die na drie jaar wegens te vaal degraderen tot sportschool-schoenen. Dat is inmiddels vier jaar geleden. En ze voldoen nog steeds prima. Mijn paar Van Lier en Bommels kocht ik in 2010 en werden herfst 2021 voor de derde maal verzoold. Mijn muziek kwam uit een 25 jaar jonge Teac / Tannoy combi. De voeding van de versterker liet zich niet vernieuwen. Sinds herfst 2020 hangen de dappere Tannoys aan een gebruikte Yamaha uit 2002. Klinkt als een klok.

En dan mijn degelijke Italiaanse kwaliteitsbril die maar niet stuk wil. Lente 2016 betaalde ik er tijdens een vakantie 138 euro voor. Mijn saxofoons zijn respectievelijk uit 1926 en 1986. Mijn eerste iMac uit 2002 (het beroemde bolletje) doet dienst als ipod: muziek terwijl ik werk. And the list goes on.

Weggooien is zonde en duurzaam is lang met je spullen doen. Zolang je tevreden bent – en dat ligt echt aan jezelf – is het niet nodig om iets te kopen dat Speciaal Voor Jou Gemaakt Is. En als je denkt van wel, vraag je dan af waarom. Bovendien: gebruikt is goedkoper in aanschaf en gaat zo lang mee als jij wilt.

Met dank aan mijn opvoeding!

Credits beeld:
– © AlbertMensingaCreative.nl
– © Pinterest Delft
– © AlbertMensingaCreative.nl